In 'Brieven van mijn oudtante (1)' schreef Frank Bouman - van Veen een inleiding op de brieven waarin zijn oudtante Corrie van Leeuwen haar familie in Amsterdam op de hoogte hield van haar leven als patiënt in Sanatorium Sonnevanck tijdens laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Hieronder leest u een transcriptie van deze brieven. Maandag 16 april 1945 Oorlog en geweld in ons land. Het is niet ver meer van ons af. Er wordt gevochten op de Veluwe, Apeldoorn, Arnhem. – Hier bij ons is het zo rustig als het maar wezen kan. Toch wordt de spanning groter. Het komt naderbij. De Canadezen trekken op Otterlo aan. Dinsdag 17 april 1945 Er komen veel moffen hierheen. Voor de haven liggen zijn aken.*) Willen ze daarmee overvaren naar Amsterdam? De Tommies komen ‘even’ beschieten. Iets dat we wel gewend zijn. Drie vaartuigen totaal kapot. Verder horen we niets dat ons van de oorlog doet herinneren, hoewel Barneveld en Voorthuizen inmiddels bevrijd zijn. De moffen die hier ’s middags op het terrein zitten moeten we te eten geven. Het treft dat ze gestampte wortelen eten. Niet direct leuk om dat als galgenmaal voorgezet te krijgen. Zouden ze de betekenis daarvan kennen? Ach, het zal ze wel niet veel kunnen schelen. Dat we liever hun nek zien dan hun gezicht, weten ze al lang. ’s Avonds horen we: “de Canadezen zitten 1 km vóór Putten”. We horen geen gedreun, geen vliegtuigen. Het is rustiger dan we het in weken gehad hebben. Toch worden voorzorgsmaatregelen getroffen voor het geval we in het souterrain moeten schuilen. We rekenen nog wel op wat benauwde uren. Maar hoewel de spanning steeds groter wordt, zijn we niettemin heel rustig. Vroeg gaan we slapen, want wie weet wat er deze nacht nog kan gebeuren en dan hebben we in ieder geval wat rust gehad. Om half 2 worden we gewekt door rumoer op de weg. Veel paardengetrappel en geschreeuw. We luisteren scherp. Het zijn Duitsers en ze komen van de richting Apeldoorn . Je kunt het duidelijk horen. Het moeten er heel wat zijn. Even wordt het lawaai onderbroken, dan komt er een nieuwe troep. Zouden ze in Harderwijk blijven? Na een poosje is het weer stil. We slapen in. *) Aken zijn kleine vissersschepen Woensdag 18 april 1945 Het eerste bericht op de vroege morgen is: “Putten vrij, trekken op naar Ermelo.”. Het is een stralende dag. Een prachtige blauwe lucht, bloeiende bomen, de zon, stilte buiten. Alles ziet er even vredig uit. Trekt er een Canadees leger naar Harderwijk? Is het oorlog? het kan een rustige woensdag van jaren geleden zijn. Maar in Harderwijk is het toch niet zo stil als op Sonnevanck. Daar staan de mensen de Canadezen al op te wachten. De spanning stijgt. Bij ons, maar bij hun nog meer. Immers zij zien de moffen zich inschepen, zij zien het vliegtuig, dat boven de troepen cirkelt en langzaam maar zeker naar Harderwijk toekomt. Zij kunnen het vliegtuig nu horen. Een dof gebrom in de verte. Het is rustuur. Wat gaat er gebeuren? Komt de bevrijding nader? Bevrijdingsdag!! Het is niet te zeggen wat je voelt. Je beeft van verwachting. Komt het nu eindelijk? Dat waar we al die jaren zo naar verlangd hadden? Mijn gedachten vliegen heen en weer. Ton, thuis. *) Hoe zouden zij het hebben? Ze zullen wel aan me denken, dat weet ik. En voor me bidden – *) een mij helaas onbekende vriend van de familie Om ± half 5 trekken de Canadezen Harderwijk binnen. Geen enkele schermutseling. De moffen, die nog in een enkel hotel aan zee zitten, komen met de handen omhoog naar buiten. Enkelen die op het laatste ogenblik in roeibootjes of andere kleine vaartuigen weg hadden te komen, worden even onder vuur genomen en hijsen daarop onmiddellijk de witte vlag. Hun kameraden die al een eindje de zee op zijn in hun aken, worden daar door vliegtuigen gebombardeerd. Als deze kerels nog in Harderwijk gezeten hadden had het er slecht voor ons uitgezien, want het waren er heel wat. Overal vandaan teruggetrokken in de gekste voertuigen, die ze aan de haven lieten staan om dan gauw in de schepen te kruipen. De gevorderde paarden lieten ze gewoon lopen en hier en daarlangs de weg liggen hopen fietsen. Je kunt je gepikte karretje er weer uit gaan zoeken. Harderwijk is vrij!*) Vrij!! We zijn bevrijd! O, het is niet te geloven! We kunnen het niet begrijpen. *) Harderwijk werd inderdaad op 18 april 1945 door Canadese soldaten ingenomen en daarmee bevrijd. En tóch is het zo. De moffen weg, de Canadezen hier, we zijn vrij!! Geen schot is er gelost, geen enkel leven heeft het gekost. Ik kan niet uitleggen wat voor een gevoel ik heb. Grote vreugde, grote dankbaarheid! En ook zorgen. Want hoe zouden jullie het hebben, jullie thuis en Ton en al de anderen. Geen ogenblik is het uit mijn gedachten. Het staat als een schaduw achter onze vreugde. Wij hebben de vurig begeerde vrijheid, maar jullie nog niet. Wanneer zal het voor jullie komen? Eigenlijk merken wij van de hele bevrijding op het ogenblik nog niet veel. Alleen is iedereen dolgelukkig en alles draagt oranje. Verder is het even rustig als het de hele dag geweest is, je hoort niets en je ziet niets. In de stad is het anders. Het enthousiasme is onbeschrijfelijk, zou een verslaggever zeggen. De Canadezen worden met open armen ontvangen en onthaald. Ze delen sigaren uit en chocolade aan de kinderen. Het is feest! Feest!! De zusters gaan voor een groot deel naar de stad. Met enthousiaste verhalen komen ze terug en twee kunnen zelfs een Dr. en een rode kruissoldaat bewegen in hun auto mee te gaan naar Harderwijk. We hadden gevraagd of ze dat niet voor elkaar zouden kunnen krijgen. Wij moesten de stad ook zien. En daar zijn ze dan. We horen de heren in het hoofdgebouw juichen. Luuk Mennies vertelde me later dat ze die heer op de schouders hadden genomen en de afdeling rondgedragen. Hij was uit bed, de mensen van Pav (Paviljoen) III maakten dat ze bij het hoofdgebouw kwamen, ‘ze komen ook naar Pav III’, wordt er gezegd. In een wip zijn we uit bed. Maar buiten zien we net de auto opeens de oprijlaan weer afrijden. De Canadezen zijn gewaarschuwd dat er nog moffen in de bossen zitten, vlak in de buurt en dus doen ze verstandig naar de stad terug te gaan. Maar niet zonder de belofte terug te komen. Wij gaan dus maar weer in bed, maar je kunt het gewoon niet uithouden in zo’n kleine ruimte en we gaan er weer uit, zingen en dansen, zijn blij. – en ook bezorgd. Ik tenminste, over jullie allemaal. Dat laat me niet los bij al de vreugde. Toch ben ik heel blij en ik dank God voor zo’n wonderbaarlijke bevrijding. Wat zijn we vaak bang geweest voor wat er nog komen zou, als we bevrijd werden en nu is het makkelijker gegaan dan we hadden durven hopen. We moeten het uitzingen: Gelukkig is het land*) dat God de Heer beschermt, als daar met moord en brand de vijand rondom zwemt en dat, men meent, hij zal, ‘t schier overwinnen al dat dan, dat dan, dat dan hij zelf komt tot den val Gedankt moet zijn de Heer, de God, die eeuwig leeft dat Hij ons t’ zijner eer, deez’ overwinning geeft wat wonder heeft de kracht, des Heren al gewrocht, o Heer, o Heer, o Heer, hoe groot is Uwe macht *) 'Gelukkig is het land dat God de Heer beschermt' is een Lofzang. Donderdag 19 april 1945 Wakker te worden in bevrijd gebied, wat is dat iets geweldigs! Meteen stroomt dat blije, dat heerlijke weer door je heen. Nee, het is geen droom, het is heuse werkelijkheid. Ik kijk naar buiten, de tuin, het bos zover ik het zien kan. Een stukje vrij Nederland! Het is maar een heel, heel klein stukje, maar toch doet het me zo goed, de gedachte dat het allemaal vrije grond is. De gevel wordt versierd met oranje papieren slingers, en wij zelf hebben ook allemaal oranje in het haar. Het ziet er feestelijk uit. Dat moet ook. We zijn zo blij! De radio staat aan: Herrijzend Nederland*). Zolang Veltman draait, en dat is een paar uur per dag, kunnen we de radio horen. Enig is dat! Gisteravond meteen al Radio Oranje! Het doet je hart goed. *) Radioprogramma op Radio Oranje, van net na de bevrijding. De zusters werken met de Franse slag en gaan er dan voor een groot deel op uit: feestvieren. We lopen er uit zo vaak we willen. Alles mag. Er komen een paar ondergrondsen over het bospaadje, de oranje band al om, een geweer in de hand. We staan al voor het raam en juichen ze toe. Eén lost een vreugdeschot in de lucht. Zieso, die hebben we ook gezien. – Dr. Bergsma komt even later de hele afdeling rond, maakt overal een praatje. Hij moet eens zien hoe zijn patiënten zijn onder al deze blijde berichten. Nu, de stemming is zo goed en blij als hij maar denken kan. Toch is het een gek idee, dat het hier zo rustig en stil is, terwijl zij fuift en feestviert met de Canadezen en elkaar. Dan komt er een grote verrassing: ze mogen onder leiding van de hoofdzuster van Pav II naar de stad om daar de feestvreugde mee te maken. Wat zullen ze genieten! Dr. Noordzij komt ons wel nieuwtjes uit de stad vertellen. Oranje vlaggen, de NSB-ers moeten de gaten langs de weg dichtgooien en de moffenmeiden maken gebouwen schoon.*) Laat ze maar werken, ploeteren! Dat lijkt me gezond voor ze. *) Iedereen die op enige manier hulp had verleend aan de bezetter, of daarvan verdacht werd, werd in deze periode gearresteerd. Sommigen werden gedetineerd, anderen inderdaad te werk gesteld. Om een uur of half II verschijnt Tavenier, de timmerman, met zijn staf in de tuin om de vlaggenstok in de grond te zetten. Vanmiddag zal de vlag gehesen worden. We gaan voor de gezelligheid in het zonnetje in de vensterbank zitten. Ik ontdek meteen, dat het maar een klein sprongetje is uit de vensterbank naar buiten, en dat je erg makkelijk weer naar binnen kunt klimmen. Dat zal ik onthouden voor een volgende keer. Na het eten als we al bang zijn dat er vóór het rustuur niets meer zal komen van de vlag hijserij, wandelen ineens de doktoren en dr. Davids de tuin in. We staan alweer naast ons bed, en vlug de tuin in. Iedereen zal bij het hijsen van de vlag tegenwoordig zijn. De volledig bedpatiënten worden naar de hal gedragen en daar op de stoelen neergelegd, bedden worden verschoven, de bedpatiënten worden vlak naar de balustrade gereden. Nu kunnen we het dan allemaal zien. Wij staan op het grasveld, rondom de nog kale vlaggenstok. Zr. Hask zal de vlag hijsen. Ze waagt het niet aan een toespraak, maar begint direct voorzichtig aan het touw te trekken, terwijl Jelle (Dr. Zijlstra) het Wilhelmus inzet. Daar gaat de vlag omhoog, onze Nederlandse Driekleur!! De wind blaast er in. Wat is ze mooi, wat hadden we een prachtige dag! Nooit heb ik haar zo mooi gevonden. Rood Wit Blauw. Maar tijd om daar nu over na te denken is er niet. Zr Hask heeft er twee van ons bij de hand gepakt en daar dansen we rond in een grote kring om de vlag ‘Oranje boven, Oranje boven!’ We merken er niets van dat we ziek zijn, nee dansen en springen maar en zingen. Even staan we stil om wat uit te klaren en dan begint het weer opnieuw. We zijn uitgelaten, en de doktoren niet minder. We hadden ze nog nooit zo gek zien doen. We proberen Zr Hask in de kring te krijgen, maar daar moet ze niets van hebben. Ze breekt de kring vlug weer los en danst zelf mee in de rondte. Maar een stel anderen lukt het wel met Zr. Davids, Jelle en Dr. Postma. Ze zitten er in. Jelle pakt Zr. Davids en Dr. Postma bij een hand en dan weten die oude dametjes niet beter te doen dan ook maar rond te draaien. Maar ze kunnen het haast niet bijhouden, Jelle zet er zo’n vaart achter. Dr. Davids hupt met kleine wipjes in de hoogte, Dr. Postma kan haar benen haast niet voorbij elkaar krijgen en Jelle … o, die gekke Jelle! Hij wil zeker niet alleen een ‘gewoon’ figuur slaan. Met grote bokkensprongen gaat het in de rondte, beide benen tegelijk van de grond, en dan trekt ie ze zo hoog op als het maar kan. Ik weet niet waar het op lijkt maar is zo dwaas, zo dwaas! Die dolle boel en die twee huppende dametjes in het wit en dat midden in een grote zingende kring. Zoiets van de waardige hoogheden niet gewend. Eindelijk is het mooi geweest en gaan we weer naar bed. Maar van rusten komt niet veel. Tanks en jeeps rijden steeds over de weg en ook komen er nog een dertig Canadezen op het terrein om te zien of er geen moffen meer in het bos zitten. Er zouden namelijk nog een aantal in de bossen hier in de buurt zich verborgen houden. Op 'Son' is echter alles veilig. Wat heerlijk toch dat het zulk schitterend weer is. Was dat niet het geval, dan konden we lang niet zo feesten. Om half 6, we zijn net klaar met eten, horen we een gedonder op de oude weg. “Canadezen!” Jawel, we zijn al paraat. Als ik buiten kom, staat er een jeep voor de deur en deze zwenkt met een harde bocht van de oude weg netjes voor Pav III. Twee Canadezen met elk een zuster aan hun zijde. Ze zorgen dus toch dat we onze bevrijders te zien krijgen. De Canadezen worden meegenomen de afdeling op. De volledig bedders moeten hen ook bezoeken. Intussen klauteren wij op de jeeps en bekijken die dingen eens goed. Straks zullen we een foto maken. Ineens hoor ik een mannenstem achter me, ‘Dag Cor’. Stomverbaasd draai ik me om, en kijk in het gezicht van Luuk Mennies. Niet dat ik die nu op ‘t ogenblik in zijn bed verwacht, maar bij Pav III is nu weer het andere uiterste. “Hoe kom je hier zo gauw?”, vraag ik. “O, we hoorden die wagens aankomen en toen zijn we ze gaan zoeken!”. Hij is met nog een heel stel heren. ‘s Middags zijn ze ook al anderhalf uur op sjouw geweest. Die mannen zij helemaal niet te houden, en verschillende zijn ‘s morgens ijskoud naar Harderwijk gelopen en werden op een tank teruggebracht. We maken een paar foto's maar ik vrees dat er niets van terecht zal komen. Afwachten maar tot ze ontwikkeld zijn. Als ze eindelijk weer in bed zitten, komen er nog een stel zusters met de Rode Kruis soldaat van de vorige avond. Hij heeft z’n belofte gehouden. ‘t is een leuke vent. We juichen hem toe, hij drukt handen en op verzoek van Lia, netjes in het Engels, krijgen we een sigaret. Als hij er één tekort komt, loopt hij vlug naar zijn auto en komt met nieuwe voorraad terug. Later draait Veltman een feestprogramma en dan luisteren we naar Herrijzend Nederland en Radio Oranje. Wat enig is dat toch! Na half 9 besluiten we de dag met het roken van een Amerikaanse sigaret. Dat moeten we toch ook meegemaakt hebben. We zitten in de vensterbank en komen nog een beetje na. De zusters en al het ander personeel is de stad in. ‘t is stil op ‘Son’. We zijn maar gaan slapen. Vrijdag 20 april 1945 Een van de eerste mensen die de oprijlaan op komen is de melkboer. Luid lallend van vreugde rijdt hij naar het hoofdgebouw. Door het paarden- en het voertuigvorderen is hij in een paar maanden niet geweest. Steeds moest de melk gehaald worden. Nu brengt hij zelf weer 13 flessen. De dag begint goed. ‘Boven Harderwijk waait de driekleur’, zegt de radio. Jullie zullen het nu ook wel weten. Wij genieten hier van onze eigen vlag. Je krijgt er nooit genoeg van daar naar te kijken. Het symbool van onze vrijheid. We houden ons rustig vandaag en kuren weer trouw. Ondertussen gaan mijn gedachten naar jullie allemaal. Hoe zal het bij jullie wezen? Hoe lang zal het nog duren voordat ik antwoord op die vraag krijg? Ik ben wel eens bang. Wat zal er bij jullie nog gebeuren? Tavenier komt de tuin en de bovenhal versieren met lampions. Vanavond zullen die branden. Wat zal dat enig staan. De maaltijd is vandaag heerlijk. Het toetje spant wel de kroon: rijst in melk gekookt met veel gesmolten boter en bruine suiker. We smullen. Ook krijgen we ‘s middags luxe te eten. Zo feestelijk doet dat aan. De stoelpatiënten zingen ‘s avonds half 9 vaderlandse liederen bij het orgel. Dr. Postma speelt. Ze hebben het orgel naar het halletje van kamer 13 gesleept. Dan kunnen we het het beste horen. Dan, als het wat schemerig begint te worden, gaan 2 zusters de lampions aansteken. Het staat zo mooi. Gelukkig is de wind gaan liggen. Wij kunnen de tuin goed zien. De lui van de zalen komen maar op de hal. Zo mooi is het, zo stil. Feestelijk met dat rode licht. Opeens horen we zingen in de eerste, en even later zien we door de bomen heen op het bospaadje lampions. Het zijn de kinderen van het personeel en de 'daklozen' allemaal met een grote lampion. Al het personeel loopt er ook achteraan. ‘t is een hele stoet, maar zien kun je haast niet op zo’n afstand. We zien alleen de rij lampions, die tegen het heuveltje van het bospaadje hier tegenover opkruipt als een dikke rups. Hij kronkelt weer naar beneden, maar het ziet er naar uit dat ze hier niet langs zullen komen. Dat zou jammer zijn. Daarom roepen we in spreekkoor: ‘komen jullie ook hier langs?’. En jawel hoor, de stoet draait om en even later open ze langs het pad. We zijn maar weer uit bed gegaan. Het ziet er sprookjesachtig uit in de tuin, de zacht schommelende lichtjes, ook boven op de hal en dan die zij kinderen met hun opgetogen snoetjes. Wat stappen ze parmantig met hun grote lampions. De meesten van hen hebben zo’n feest nog nooit meegemaakt. Ze stralen gewoon! Zelfs de kleintjes van 2 á 3 jaar lopen mee. Vooraan heeft Dr. Hack een hummel bij de hand. Ze zingen maar van ‘Oranje Boven’. Dr. Bergsma loopt ook in de stoet, en Jelle en de lak. Dames, de onderduikers en de huishouding; iedereen. Het ‘gezin’ Sonnevanck viert feest. Als ze uit de tuin verdwenen zijn, gaan we nog even aan de voordeur kijken tot we ze niet meer kunnen zien op de oude weg. Dan nog even de tuin in. Pav II, dat nog steeds op onze bovenafdeling zit, hangt over de balustrade. Opeens zijn we aan het zingen, om de beurt, eerst Pav II en dan wij: we hebben niets afgesproken. Het gaat vanzelf. Het ene vaderlandse lied na het andere Tot slot nog allemaal samen ‘ik wil U, o God, mijn dank betalen’. ‘t is vier uur en we zoeken ons bed op. Al gauw is alles stil. Hoe komt het toch, dat k ondanks de vreugde steeds een gevoel van onrust heb? Och, het is heel vanzelfsprekend. Het komt doordat jullie deze vreugde nog niet hebben. In plaats van dat is de toestand in het Westen zeer ernstig en met bezorgdheid zien we de komende dagen tegemoet. Wat zal het worden? Wanneer zullen jullie vrij zijn? O, er kan nog zoveel gebeuren! Ik ben blij en dankbaar om onze eigen bevrijding, maar het andere laat me niet los. Het maakt me bang. Ik bid voor jullie. De dagen, volgende op onze eigen bevrijding waren lang en moeilijk. De berichten uit het Westen steeds donkerder; Wieringemeerpolder,*) de honger. Over dit alles licht nu onze eigen vrije radiozender ons in. De angst om wat er met jullie zou gebeuren. Zouden de moffen het Westen verdedigen? En zo niet, zou de bezetting dan zo lang duren, totdat iedereen, de hongerdood was gestorven? Het verlangen om te willen helpen, en niet te kunnen. Dat machteloos staan, het maakte me zeer wanhopig. *) Tijdens de terugtocht van het verslagen Duitse leger bliezen ze op 17 april 1945 de Wieringermeerdijk op met grote gevolgen voor de huizen en inwoners die op het nieuwe land achter de dijk woonden. Toen de toezegging van de geallieerden, dat ze voedsel zouden uitgooien. Met spanning luisterden we steeds weer naar de nieuwsberichten. Toen kwam na enige dagen het verpletterende bericht dat het niet zou doorgaan. Ik was er kapot van. We wisten het nauwelijks meer, dat we zelf bevrijd waren en daar toch zo blij en dankbaar om waren geweest. Nog een paar dagen later hoorden we dat het voedselgooien toch door zou gaan. En ook per boot en vrachtauto zou het voedsel worden gebracht. O, die dankbaarheid! Het leek haast geen oorlog meer. De Canadezen rijden over Nederlandse wegen in bezet gebied. Ik begon te hopen op een wonder. Misschien toch een capitulatie? Die gedachte kwam steeds weer bij me terug. Ik bid er vurig om! Er is in de weken zo veel gedaan en gestreden voor jullie. God heeft onze gebeden verhoord. Hoe zullen we hem bedanken? – De capitulatie kwam. Daar heb ik, meen ik, al over geschreven. Als ik er nu nog aan terug denk, dan vind ik het net iets als een heel diepe zucht. Een zucht van opluchting. En toen die uitbundige vreugde de dagen daarna. Hier kan ik mijn verslag, geloof ik, wel besluiten. We kunnen elkaar nu weer geregeld schrijven en misschien – krijg ik wel binnen niet al te lange tijd bezoek. Dan kunnen we elkaar al het ontbrekende vertellen. (Foto's volgen. De foto's op deze pagina zijn van Jo Schipper.)
3 Opmerkingen
Door Frank Bouman - van Veen Er zijn maar weinig positieve kanten te bedenken aan het hebben van TBC. Misschien is het beter om te zeggen dat het hebben van TBC in geen enkel geval positief zou kunnen zijn. Maar als je zou moeten kiezen tussen leven in Amsterdam tijdens een buitenlandse bezetting, of kuren in een ver oord waar de bezetter niet durft te komen zou ik me kunnen voorstellen dat je kiest voor 'optie B'. Mijn oudtante, Cornelia 'Corrie' Jannetje van Leeuwen, had TBC en kuurde gedurende de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog in Sonnevanck vanwege haar ziekte. Hoewel geen twee oorlogservaringen met elkaar te vergelijken zijn, zou je in ieder geval kunnen stellen dat het ervaren van de bezetting vanuit een sanatorium een tamelijk unieke ervaring is geweest. En als het gaat om geschiedenis zijn zowel de 'droge' historische verslagen als de gekleurde persoonlijke verhalen van groot belang. Des te meer waardevol is het dat mijn oudtante vanuit haar kuuroord brieven stuurde aan haar familie in Amsterdam en dat deze brieven bewaard zijn gebleven. Deze brieven heb ik doorgenomen en gedigitaliseerd, zoals dat heet, om ze hier te kunnen ontsluiten. De brieven zijn geschreven tijdens de allerlaatste fase van de oorlog, op het moment dat er voorzichtig aan al sprake was van een bevrijding. Na mijn korte inleiding nodig ik de lezer uit om de unieke ervaring van mijn oudtante in zich op te nemen en zo meteen een stukje geschiedenis van Sonnevanck te lezen. Als historicus kan ik het niet laten een kleine nuance te plaatsen op de onderstaande verhalen. Veel zaken zijn verteld en niet opgeschreven, geloofd en niet gecontroleerd. Het is mij toch vooral om de belevingswereld van een patiënt in Sonnevanck tijdens deze duistere periode te doen. Als niet al dat volgt met de opgetekende werkelijkheid overeenstemt dan spijt dat mij; dit is de beste optekening die ik kan leveren van de ervaringen, zorgen en gedachten van mijn familielid die deze ervaringen opdeed en zorgen en gedachten had. Ten tweede ben ik, eveneens als historicus, geneigd om in geschiedenis op zoek te gaan naar lessen om te leren. Sterker nog, daar heb ik zelfs mijn beroep van gemaakt. En juist bij persoonlijke verhalen is het vinden van lessen nog niet zo gemakkelijk als het lijkt. De lessen van de één kunnen immers volstrekt onzinnig lijken voor de ander. Wat zou dan een min of meer universele les kunnen zijn die te leren valt uit de verhalen en geschiedenis van mijn oudtante? Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat de les is om hoop te houden, ook wanneer een situatie hopeloos lijkt. Helaas is het hebben en houden van hoop echter geen garantie op het verkrijgen of behalen van de uitkomst waar je op hoopt. Dat zou dus een gevaarlijke 'les' zijn om mee te nemen. Wat mij betreft is de les uit hetgeen hieronder staat opgetekend heel basaal. Het gaat niet om de emotionele beleving van mijn oudtante. Het gaat om het feit dat wij die beleving vandaag de dag van haar kunnen opdoen. In dagboeken en brieven wordt de geschiedenis van de alledaagse beleving vastgelegd. Dat is precies wat zij heeft gedaan. En om dat te doen heb je een besef nodig dat hetgeen jij vandaag beleeft meer is dan alleen een dag uit jouw leven. Het is een dag uit de menselijke geschiedenis. Misschien klinkt het ietwat narcistisch om je eigen leven zo te beschouwen, maar het is in essentie wel de waarheid. De beleving van jouw dag vandaag is in de toekomst misschien wel net zo veel waard als de beleving van Toetankhamon op een dag uit zijn leven. Met alleen het belangrijke verschil dat Toetankhamon al bijna 3.500 jaar begraven ligt en jij jouw dagen nog kan beschrijven. Op persoonlijk gebied (en compleet irrelevant voor dit verhaal) denk ik graag dat ik deze les van 'Oma Corrie', zoals wij haar noemden, heb geleerd door geschiedenis te gaan studeren. Al dan niet terecht heb ik altijd het idee gehad dat zij mij daartoe heeft geïnspireerd door het vertellen van verhalen en het kennen van historie en literatuur. En nu kijk ik naar het scherm van mij laptop met eenzelfde soort besef als zij destijds had; deze persoonlijke geschiedenis is het optekenen waard. Mijn oudtante vertelde soms over haar tijd in Sonnevanck. Ze vertelde over de last die ze droeg vanwege het besef dat zij 'hoog en droog' in het bos was terwijl haar familie en vrienden de bezetting in Amsterdam doormaakten. Ze maakt haar emotie kenbaar in de brieven wanneer ze schrijft dat ze zich dagelijks zorgen maakt of alles met iedereen nog goed gaat. Er was namelijk bijna geen contact meer mogelijk. Het enige dat ze kon doen was zich stilletjes zorgen maken en hopen dat iedereen het goed maakte. Ze vertelde ons ook dat de Duitse soldaat niet graag op het kuuroord kwam en de soldaten de plek daarom veelal meden. Dat was maar goed ook want het was niet ongebruikelijk dat Engelse piloten of andere gezochte individuen zich in het kuuroord schuil hielden. Mocht er dan toch een verrassingsbezoek door de bezetter plaatsvinden dan gaven ze de onderduikers een sedatief medicijn opdat hij of zij zich niet zou kunnen verraden door te spreken (in het Engels) en de soldaten verder geen acht op ze sloegen. Mijn oudtante is in 2010 overleden. Op dat moment was ze al een aantal jaar dement. Haar laatste jaren heeft ze op een gesloten afdeling voor dementerende patiënten in Amsterdam doorgebracht. Van alles dat ze kon vergeten, variërend van de dag van de week tot de namen van haar familieleden, was er één ding dat ze nooit vergat en altijd kon benoemen; de onbeschrijfelijke vreugde van het moment waarop de bevrijding van de Duitse bezetting via de radio bekendgemaakt werd. Mijn opa, haar zwager, heeft nog wel eens verteld dat de bevrijding in Sonnevanck nog niet echt voelbaar was. Daarom is er na de bevrijding een aantal Canadese soldaten met legervoertuigen richting bos gegaan om ook de patiënten daar het gevoel van bevrijding te bezorgen. Ik hoop dat de lezer iets van haar zorg, twijfel en uiteindelijke euforie uit de brieven kan ervaren. Een greep uit de tekst, geschreven net na het nieuws van de bevrijding: Wij staan op het grasveld, rondom de nog kale vlaggenstok. Zr Hask zal de vlag hijsen. Ze waagt het niet aan een toespraak, maar begint direct voorzichtig aan het touw te trekken, terwijl Jelle [...] het Wilhelmus inzet. Daar gaat de vlag omhoog, onze Nederlandse Driekleur!! De wind blaast er in. Wat is ze mooi, wat hadden we een prachtige dag! Nooit heb ik haar zo mooi gevonden. Rood Wit Blauw. [...] Zr Hask heeft er twee van ons bij de hand gepakt en daar dansen we rond in een grote kring om de vlag ‘Oranje boven, Oranje boven!’ We merken er niets van dat we ziek zijn, nee dansen en springen maar en zingen. [...] Die dolle boel en die twee huppende dametjes in het wit en dat midden in een grote zingende kring. Zoiets waren we van de waardige hoogheden niet gewend. P.S. als paleograaf heb ik nog één laatste noot voordat u begint met lezen. Namen van personen zijn bijzonder moeilijk om te 'vertalen' vanuit een moeilijk leesbaar handschrift. Derhalve zijn alle namen van personen en achternamen van artsen aan een klein beetje interpretatie onderhevig. Tevens heb ik op slechts enkele plaatsen de vrijheid genomen een zinsnede om te bouwen of te verwijderen; enkel en alleen wanneer ik zelfs met hulp van extra ogen niet tot de woorden kwam die mijn oudtante bedoeld moet hebben. Hiervoor mijn nederige excuses.
Mijn naam is Hans van Dijk. Ik ben geboren op 12 juli 1945 in Enschede. Ergens tussen oktober 1950 en april/mei 1953 heb ik gekuurd in sanatorium Sonnevanck. Tot de vroegste herinneringen die ik aan de periode vóór Sonnevanck heb, behoort de zeepkistenrace in Enschede op 12 augustus 1950. Ik werd op de kleuterschool besmet door een leerkracht die TBC had maar daarvoor niet uit durfde te komen uit vrees dat zij zou worden ontslagen en haar verloofde het uit zou maken (beide zaken zijn gebeurd). De gevolgen waren ernstig: elf kinderen besmet waarvan er drie zijn overleden. De overige acht kwamen in diverse sanatoria in Nederland en Zwitserland terecht. Voor mij betekende dat het op gereformeerde basis gegronde sanatorium Sonnevanck, waarheen ik na een verblijf van drie maanden in het ziekenhuis werd overgeplaatst. Mijn herinneringen aan Sonnevanck zijn overwegend postief, hoewel er natuurlijk ook zaken waren die hun stempel op mij hebben gedrukt. In het begin miste ik mijn ouders en jongere broertje zeer, maar na een aantal weken was ik gewend, temeer daar de zusters veel aandacht aan de kinderen besteedden. Ik kwam te liggen in het kinderpaviljoen, d.w.z. de villa aan je rechterhand, direct als je de oprit naar het hoofdgebouw neemt. De meningen over de vraag of dit de voormalige woning van de geneesheer-directeur was, zijn verdeeld. Ik ben er in de zomer van 2018 (voor het eerst weer) en in de zomer van 2019 opnieuw geweest en heb gezien hoezeer alles is veranderd: zowel binnen als buiten veel verbouwd. De serre aan de achterkant (als je gevel en hoofdingang als voorkant neemt) is er nog steeds. Die serre sloot aan op de 'kleine-jongens-zaal' en via een schuifdeur links in die zaal kwam je in de 'grote-jongens-zaal'. Voor zover ik weet waren er geen meisjeszalen. Als je de voordeur binnenkwam was er aan je linkerhand een kamer waar de zusters zaten als er even niets te doen was. Dan kwam je in de hall met links de trap naar boven. Rechts zat een dichtgemaakte deur naar de 'grote-jongens-zaal', een paar meter verder de officiële deur naar die zaal. Rechtdoor kwam je in de 'kleine jongens-zaal' en links daarvan was de keuken. Om de serre te bereiken moest je dan de gehele 'kleine-jongens-zaal' doorlopen. De trap op naar boven gaf toegang tot zusterverblijven; daar kwamen de patiëntjes nooit, behalve in een badkamer. Recht tegenover de trap stond de – wat ik maar noem – 'bank der smarten' waarop regelmatig een paar zielige hoopjes mens in pyama zaten te wachten op dokter Offringa, die in het kamertje aan het einde van de overloop troonde. Daar kreeg je dan een geniepige injectie met ik weet niet wat voor stroperig iets, met daarbij de verzekering van de dokter, dat het geen pijn deed en dat jongens niet huilen. Dan was er nog een kamertje rechts van de kamer van dokter Offringa, waar patiëntjes werden neergelegd die om welke reden dan ook niet op zaal konden verblijven. Ik heb er zelf ook eens een paar dagen en nachten in eenzaamheid (en vastgebonden) mogen bivakkeren omdat ik een zuster een bord pap in haar gezicht had gegooid. (Beide maatregelen waren terecht!). Tot de betere herinneringen behoort het feit dat er bij ons veel werd gezongen. Ik heb in later jaren eens de liedjes (d.w.z. de melodieën) genoteerd, die ik daar heb geleerd. Ik kwam op bijna honderd liederen, voornamelijk wel met een religieus karakter. Van een aantal heb ik de herkomst kunnen vinden waarbij opvallend is dat velen afkomstig waren uit de zangbundels van de Lutherse kerk. In het kamertje naast de voordeur, dat ik al noemde, stond een harmonium en 's avonds als iedereen al sliep werd daarop gespeeld en erbij gezongen. Ik lag dan ademloos te luisteren (door een dichte deur) en ontdekte hoe heerlijk het is daarbij in te slapen. Een bron van genoegen was altijd de komst van meneer Fransen, de chauffeur van Sonnevanck. Als hij je al niet kwam halen voor een ritje naar het hoofdgebouw vice versa, kwam hij wel grammofoonplaten draaien: meestal populaire liedjes maar ook hoorspelen, sinterklaasliedjes, enz. Het lied 'Af en toe gaan pa en moe met ons naar de speeltuin toe' heb ik daar voor het eerst gehoord. Later heb ik gevonden dat die plaat, gezongen door Heleentje (van Capellen) werd uitgebracht op 1 februari 1952 en daarmee had ik weer een ijkpunt wanneer ik precies op Sonnevanck heb gekuurd. Ook een bijzondere gebeurtenis was het optreden van een vreemde meneer met twee dansende dames, die letterlijk en figuurlijk tussen de schuifdeuren van de beide jongenszalen optraden. Zij lieten muziek horen, die ik nog nooit had waargenomen en een diepe indruk op mij maakte. De vreemde meneer, gekleed in een kostuum dat ik nog nooit had gezien, vertelde een spannend verhaal over een slim hertje. Zeker veertig jaar later zag ik hem terug in een populair televisieprogramma (de 'late-Lien-show'). Het bleek Indra Kamadjojo te zijn. Ik heb contact met hem gezocht en een genoegelijk gesprek met hem gehad. Een andere bijzondere gebeurtenis was dat op een dag de hoofdzuster, zuster van Heijningen binnen kwam stuiven: 'jongens gauw je bed uit en ga voor het raam staan. De koningin komt eraan'. En inderdaad, koningin Juliana wandelde vlak langs onze ramen en zwaaide. Het bleek dat HM wel vaker het protocol liet voor wat het was en zich even ergens naar toe liet brengen. Ik had nog nooit een koningin gezien, laat staan 'de' koningin; het viel me eigenlijk een beetje tegen, gewoon een mevrouw met een mooie bontjas aan. Een gave herinnering heb ik ook aan de verschillende harmonie- en fanfarecorpsen uit Harderwijk en omgeving, die regelmatig op het grasveld voor onze ramen kwamen spelen. Ook hun repertoire heb ik in mijn hoofd opgeslagen: de mars der medici, de mars 'koning voetbal', allerlei walsen en andere dansstukken. Waarschijnlijk leeft er van de toenmalige muzikanten niemand meer maar ik heb, zo kleinals ik was, enorm genoten van hun spel en blijf daarvoor dankbaar. We hadden in ons paviljoen zelfs een eigen 'orkest', dat onder leiding stond van Gerrit Woort (ja, echt met een 't'), uit Urk. Het orkest bestond uit meestal grotere jongens die een kam met een vloeipapiertje be-bliezen of be-neurieden. Het klinkende resultaat was kraaievals maar deed iedereen veel genoegen. Voor mij was het een bron van kinderverdriet want ik mocht niet meedoen omdat ik naar de mening van de dirigent althans vals en onritmisch speelde. (Later ben ik musicus en hoogleraar muziekwetenschappen geworden.) Slechts door een veto van zuster van Heijningen kon ik aan ontslag ontkomen mits ik op de achterste rij ging zitten en alleen maar zachtjes speelde. Zo geschiedde. Er waren ook trieste gebeurtenissen. Er lag bij ons een jongetje, afkomstig uit een groot gezin, waar kort na de oorlogsjaren TBC (of was het nu diphtherie) was uitgebroken. De ouders lagen al sinds geruime tijd in het hoofdgebouw, de kinderen waren over andere paviljoens verdeeld. De een na de ander kwam te overlijden tot dat jongetje bij ons alleen overbleef. Zuster van Heijningen wilde persé dat hij niet in een kamertje apart kwam te liggen en zorgde ervoor, dat er dag en nacht een zuster aan zijn bed zat, inclusief zij zelf. Ik zie het nog voor me. Op de 'grote-jongens-zaal' was een radio, dat wil zeggen een aansluiting op de toenmalige draadomroep. Die radio werd eigenlijk maar weinig gebruikt. 's Zondags was er de verplichte kerkdienst en dan moesten we allemaal stil zijn. Dan duurde de preek soms wel erg lang. Als er iets bijzonders was werd die radio ook aangezet, voor een rede van de koningin bijv. Maar met kerstmis stond het ding de hele dag aan voor de kerstliederen en natuurlijk de kerstdienst. Ja, aan de kerk werd op Sonnevanck veel aandacht besteed en sabotage werd streng gestraft. Een jochie riep toen iets niet naar zijn zin ging: 'mottedomme'. De zuster er meteen bovenop: 'waarom zeg je dat?' Het jochie: 'dat roept mijn vader ook altijd als hij boos wordt en moeder is er niet.' Toch leverde hem dat een draai om zijn oren op. Ordnung muss sein! Een grote indruk heeft op mij de hevige storm gemaakt, die op 31 januari en 1 februari 1953 in Zeeland en langs onze kusten een grote ramp veroorzaakte. Mijn bed stond toen op de 'grote-jongens-zaal' (hoewel ik de jongste en de kleinste van het stel was) en de wind gierde door de bomen, waardoor er takken afbraken, die op ons terras terecht kwamen. De hele avond en nacht bleven de lichten aan en liepen er mannen rondom het paviljoen. De volgende dag konden we via de radio horen wat er was gebeurd. De ouders van zuster van Heijningen woonden in het rampgebied en waren voor het water gevlucht in de kerktoren. Twee dagen later werden ze bevrijd. Wij moesten allemaal bidden voor de zuster en haar ouders en niet vergeten 'dank u wel' te zeggen toen de ouders onbeschadigd werden gerepatrieerd. (De romanschrijver Jan de Hartog gebruikte dit gegeven voor zijn boek 'De kleine ark', zoals hij mij heeft verzekerd). We hebben onder leiding van onze handwerklerares mej. Bonenschanske toen een aantal 'werkstukjes' gemaakt voor de kinderen in de getroffen gebieden. Een paar weken later kwam de NCRV op Sonnevanck en mijn buurtje Kees Breure en ik mochten de werkstukjes aanbieden aan Netty Rosenfeld en Ab Spaargaren, compleet met praatjes en liedjes. Zelf kan ik mij de details niet meer herinneren maar mijn ouders en familie hadden de uitzending beluisterd. Naast de verplegende zusters waren er ook leerling-verpleegsters. Niet dat het voor ons iets uitmaakte maar bij deze leerlingen gebeurden vaker kleine ongelukjes dan bij de ervaren collegae. Een van mijn buurtjes had – evenals ik – een traumatische weerzin tegen havermoutpap. Een leerling-verpleegster bracht hem een flink bord vol en ontlokte hem daarmee de historische uitspraak 'dat spul vreet ik niet'. De leerlinge maakte er meteen een gezagskwestie van met als gevolg dat het bord op de grond viel en de havermout zich als een soort koeienflats onder het bed verspreidde. Zuster van Heijningen, die op het gekrakeel afkwam, droeg de leerlinge op de boel weer schoon te maken. Daarvoor werd een schoonmaakmiddel gebruikt dat lysol heette en een akelige bijtende geur verspreidde. (Ik weet niet of dit middel in Nederland nog mag worden gebruikt.) Daarvoor moest het bed met patiënt en al een eind worden weggereden. De leerlinge ploeterde in het zweet haars aanschijns voort en af en toe kwam de hoofdzuster kijken of het wel goed ging. Toen alles was opgedweild en lysol en pap in de emmer verdwenen, werd er vanuit de andere zaal geroepen: 'zuster, zuster, ik moet ......' (dat het rijmt is puur toeval.). De zuster in opleiding wilde de richting van de dreigende ramp uitrennen maar vergat de emmer. Ze ging languit en kon opnieuw beginnen met dweilen. Dat wij gelachen hebben was niet aardig. In de andere zaal had iemand zijn bed bevuild. Tegen het einde van de kuur – dat zal zowat april 1953 zijn geweest – mocht ik in een rijdende ligstoel in het bos achter het paviljoen genieten van de vrije natuur. Een leerling-verpleegster bracht me er naartoe. Het fraaie voorjaarsweer sloeg plotseling om; het werd bewolkt en begon te regenen. Ik was vastgebonden en kon alleen maar roepen. Het heeft zeker een half uur geduurd voordat ik gemist werd en twee zusters mij kwamen halen. Alledrie waren we kletsnat. De leerling-verpleegster kreeg van zuster van Heijningen een reprimande waar we door alle gesloten deuren heen van konden meegenieten. Het onderwijs op Sonnevanck was bijzonder goed. Toen ik er in 1953 uit werd ontslagen kon ik in Enschede in de vierde klas lagere school geplaatst worden, eigenlijk een jaar te vroeg. Dit was te danken aan de uitmuntende onderwijzeres op Sonnevanck, mej. Schippérus, die samen met haar collega mej. Bonenschanske de jongens goed wist bezig te houden en nooit te vervelen. Wij konden allemaal in de kortste tijd lezen en schrijven; rekenen ging wat minder vlot maar aardrijkskunde (bedoeld is topografie) heeft me altijd bijzonder geïnteresseerd, zo ook geschiedenis. Je had op Sonnevanck veel tijd om te lezen en dat werd ook sterk gestimuleerd. Al met al heb ik – ondanks enkele negatieve ervaringen – een zeer goede herinnering aan sanatorium Sonnevanck, de verpleegsters (een enkel 'kreng' uitgezonderd) en het verdere personeel, die geen moeite te veel was om ons aangenaam bezig te houden. Het waren allemaal gave meiden – zuster van Heijningen voorop – die ons kinderen alle zorg en liefde gaven, die we van thuis toen niet konden krijgen. Tenslotte een paar namen die ik mij herinner; in een aantal gevallen heb ik ook foto's:
en mijn medepatiëntjes: in de serre:
in de 'kleine-jongens-zaal'
in de 'grote-jongens-zaal'
Hans van Dijk
Hombourg (België) 7 juni 2020 Op 30 maart 1965 werd het twaalf en een half jarig jubileum van bacterioloog dokter Tonke Pilon gevierd. Op het podium verscheen een voor hem bekend schaap. Rond de hals van dit donorschaap hingen de cadeautjes. Er was ook nog een gedichtje bij:
Zeg, ben je mal Ik blijf niet in de stal Sinds 12,5 jaar Sta ik als donor klaar 'k Wens u namens mens en dier Nog 100 jaar plezier (foto: Tonke Pilon, info: Gea Moes-van Mourik en Heleen van Donselaar) Zie ook: - Laboratorium en dieren In 1958 waren dokter J. Zijlstra en administrateur de heer B.J. van Maare 25 jaar in dienst van Sanatorium Sonnevanck. Dit werd op 1 mei 1958 gevierd met een diner. Beide jubilarissen traden in 1933 in dienst. 1958 was ook het jaar dat Sanatorium Sonnevanck 50 jaar bestond. Dokter Tonke Pilon maakte een mooie fotoreportage en schreef gelukkig op de achterzijde van de foto's wat er gebeurde. Hij was toen zelf 6 jaar in dienst.
Jennie Veldman-Fidder kuurde in Sanatorium Sonnevanck in de periode 1955/1956. Ze schrijft het volgende: In april 1955 kwam ik in het Emmapaviljoen, met ongeveer 8 meisjes. Dokter Stam en zuster Weima waren hier de hoofdpersonen. Al gauw hadden we 5 mei-feest. Hele dag plat liggen en eten met medicijnen. Ik geloof dat het september was toen we naar het nieuwe Irenepaviljoen gingen. Er kwam ook een televisie. Dat was bijzonder voor ons. In het begin heb ik veel heimwee gehad. Maar alles went. Toen ik na 15 maanden naar huis mocht, was dat ook weer wennen. Ik heb met kuurgenootjes Tine van der Sluis en Nel Keulen contact na 55 jaar. Ik denk nog vaak aan Sonnevanck terug. Dit maakt niet iedereen mee.
Jennie Veldman-Fidder Op een mooie septemberavond mocht ik tijdens het jubileum-tennistournooi in 1957 in het dubbelspel met Jan Bergsma aantreden. Onze tegenstanders waren Dick Bergsma en Jan Pel. We waren beiden in topvorm en hebben onze tegenstanders verslagen. Na afloop van het uitreiken van de lauwerkrans kregen we een staande ovatie van het uitverkochte tennishuisje. Daarna waren we nog gezellig bij elkaar met onder andere een wedstrijd schoenen zoeken (alle schoenen waren op een hoop gegooid. Ook die ging ik winnen en wel een chocoladereep... Onvergetelijke momenten. Migchel de Bruin Zie ook:
- Tennisbaan Jo Schipper kuurde in de jaren '40 ongeveer 6 jaar in Sonnevanck. Zie hiervoor Jo Schipper (1).
Mevrouw Jo Schipper werd in 1896 geboren in het Zeeuwse 's Heer Arendskerke. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, ze woonde toen in Arnemuiden, werd bij haar tuberculose geconstateerd en later werd zijn opgenomen in Sanatorium Sonnevanck. Ze moet toen dus zo'n 45 jaar oud zijn geweest. Mevrouw Schipper overleed in 1997 op 100-jarige leeftijd. Er bleven echter wel de nodige foto's bewaard uit die tijd. Piet Dellebeke stelde deze beschikbaar voor deze website. Jo Schipper was zijn oudtante. Op één van de foto's staat op de achterzijde '6 juli 1942' geschreven. Veel foto's hebben ook de feestelijkheden rond de vijftigste verjaardag van koning Wilhelmina in 1948 als onderwerp. Jo Schipper heeft dus mogelijk 6 jaar op Sonnevanck gekuurd. Hanneke Niessink stuurde foto's en het verhaal van haar moeder Tiny Niessink-Post. Het echtpaar Niessink woonde in Enschede. Tiny kreeg in het voorjaar van 1951 de ziekte van Bensnier-Boeck en moest thuis het bed houden. Toen er na een aantal maanden ook TBC werd geconstateerd, moest ze naar het ziekenhuis in Enschede. Toen ze daar bijna een jaar had gelegen, kwam er plek vrij in Sanatorium Sonnevanck. De bijgaande foto's zijn gemaakt toen zij aan het afkuren was van de TBC. Dit was aan het einde van de periode waarin ze opnieuw had moeten leren lopen na een langdurig ziekbed. Toen Tiny bijna genezen was van TBC, kreeg ze hersenvliesontsteking en moest ze opnieuw helemaal plat liggen. Een half jaar lang mocht ze niet van het bed af en kreeg ze elke dag een ruggenmerginjectie, waarbij er eerst vocht via het ruggenmerg werd weggezogen. Vervolgens kreeg ze zware medicijnen via het ruggenmerg ingespoten. Zeer pijnlijke spuiten die ze een half jaar lang elke dag moest ondergaan. In deze periode is ze een tijd zó ziek geweest dat er voor haar leven gevreesd werd, maar gelukkig overleefde ze het. Dit dankzij de zojuist geïntroduceerde penicilline. Toen Tiny na een half jaar genezen was van de hersenvliesontsteking, moest ze voor de tweede keer opnieuw leren lopen. Voor 'leren lopen' stond een half jaar en het werd heel langzaam opgebouwd. De eerste week elke dag een kwartier met de benen buiten het bed. De tweede week elke dag een kwartier op de stoel. De derde week elke dag 2 keer een kwartier op de stoel. De vierde week...enzovoort. Tot de patiënt na een half jaar weer kon lopen. Haar echtgenoot, Frits Niessink, kon Tiny vanuit Enschede niet op de voorgeschreven bezoekdagen komen bezoeken. Vanwege zijn werk en de grote afstand kon hij alleen maar op zondag komen en dan mocht er geen bezoek bij de patiënten komen. Maar Frits trok zich daar niets van aan, want het was voor hem de enige gelegenheid om zijn vrouw te zien, dus kwam hij gewoon. Nadien zijn de regels voor het bezoek ook versoepeld en mocht de familie ook op zondag op bezoek komen. In totaal is Tiny vier jaar ziek geweest en heeft ze de opvoeding van haar dochtertje Els al die jaren moeten overlaten aan de goede zorgen van haar zus. Hanneke (zij stuurde het verhaal in) werd 5 jaar na haar genezing geboren en door Tiny's ziekte zit er een leeftijdsverschil van 10,5 jaar tussen beide dochters Els (november 1950) en Hanneke (maart 1961). Na haar opname heeft Tiny samen met Frits nog eenmaal een Sonnevanck-dag bezocht, maar dit bracht voor Frits nare herinneringen boven aan een moeilijke periode. Ook Tiny had er niet echt behoefte meer aan. Tiny heeft het nog heel vaak over de lange periode dat ze zo ziek is geweest en in Sonnevanck lag. Het is een periode geweest die een enorme impact op haar leven heeft gehad. Ze heeft het ook nog heel vaak over een verpleegster die zo liefdevol voor haar zorgde toen het zo slecht met haar ging. Zij wide niemand anders bij Tiny toelaten en alleen ZIJ verzorgde en waste haar. Helaas weet ze de naam van deze verpleegster niet meer, maar wel dat ze oorspronkelijk van de Waddeneilanden kwam. Misschien dat er via deze website kan worden achterhaald wie deze verpleegster was en hoe het haar vergaan is Tiny zou dat graag willen weten.
Hanneke Niessink |
MensenIndividuele mensen in de hoofdrol. Namen
All
|