In 'Brieven van mijn oudtante (1)' schreef Frank Bouman - van Veen een inleiding op de brieven waarin zijn oudtante Corrie van Leeuwen haar familie in Amsterdam op de hoogte hield van haar leven als patiënt in Sanatorium Sonnevanck tijdens laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Hieronder leest u een transcriptie van deze brieven. Maandag 16 april 1945 Oorlog en geweld in ons land. Het is niet ver meer van ons af. Er wordt gevochten op de Veluwe, Apeldoorn, Arnhem. – Hier bij ons is het zo rustig als het maar wezen kan. Toch wordt de spanning groter. Het komt naderbij. De Canadezen trekken op Otterlo aan. Dinsdag 17 april 1945 Er komen veel moffen hierheen. Voor de haven liggen zijn aken.*) Willen ze daarmee overvaren naar Amsterdam? De Tommies komen ‘even’ beschieten. Iets dat we wel gewend zijn. Drie vaartuigen totaal kapot. Verder horen we niets dat ons van de oorlog doet herinneren, hoewel Barneveld en Voorthuizen inmiddels bevrijd zijn. De moffen die hier ’s middags op het terrein zitten moeten we te eten geven. Het treft dat ze gestampte wortelen eten. Niet direct leuk om dat als galgenmaal voorgezet te krijgen. Zouden ze de betekenis daarvan kennen? Ach, het zal ze wel niet veel kunnen schelen. Dat we liever hun nek zien dan hun gezicht, weten ze al lang. ’s Avonds horen we: “de Canadezen zitten 1 km vóór Putten”. We horen geen gedreun, geen vliegtuigen. Het is rustiger dan we het in weken gehad hebben. Toch worden voorzorgsmaatregelen getroffen voor het geval we in het souterrain moeten schuilen. We rekenen nog wel op wat benauwde uren. Maar hoewel de spanning steeds groter wordt, zijn we niettemin heel rustig. Vroeg gaan we slapen, want wie weet wat er deze nacht nog kan gebeuren en dan hebben we in ieder geval wat rust gehad. Om half 2 worden we gewekt door rumoer op de weg. Veel paardengetrappel en geschreeuw. We luisteren scherp. Het zijn Duitsers en ze komen van de richting Apeldoorn . Je kunt het duidelijk horen. Het moeten er heel wat zijn. Even wordt het lawaai onderbroken, dan komt er een nieuwe troep. Zouden ze in Harderwijk blijven? Na een poosje is het weer stil. We slapen in. *) Aken zijn kleine vissersschepen Woensdag 18 april 1945 Het eerste bericht op de vroege morgen is: “Putten vrij, trekken op naar Ermelo.”. Het is een stralende dag. Een prachtige blauwe lucht, bloeiende bomen, de zon, stilte buiten. Alles ziet er even vredig uit. Trekt er een Canadees leger naar Harderwijk? Is het oorlog? het kan een rustige woensdag van jaren geleden zijn. Maar in Harderwijk is het toch niet zo stil als op Sonnevanck. Daar staan de mensen de Canadezen al op te wachten. De spanning stijgt. Bij ons, maar bij hun nog meer. Immers zij zien de moffen zich inschepen, zij zien het vliegtuig, dat boven de troepen cirkelt en langzaam maar zeker naar Harderwijk toekomt. Zij kunnen het vliegtuig nu horen. Een dof gebrom in de verte. Het is rustuur. Wat gaat er gebeuren? Komt de bevrijding nader? Bevrijdingsdag!! Het is niet te zeggen wat je voelt. Je beeft van verwachting. Komt het nu eindelijk? Dat waar we al die jaren zo naar verlangd hadden? Mijn gedachten vliegen heen en weer. Ton, thuis. *) Hoe zouden zij het hebben? Ze zullen wel aan me denken, dat weet ik. En voor me bidden – *) een mij helaas onbekende vriend van de familie Om ± half 5 trekken de Canadezen Harderwijk binnen. Geen enkele schermutseling. De moffen, die nog in een enkel hotel aan zee zitten, komen met de handen omhoog naar buiten. Enkelen die op het laatste ogenblik in roeibootjes of andere kleine vaartuigen weg hadden te komen, worden even onder vuur genomen en hijsen daarop onmiddellijk de witte vlag. Hun kameraden die al een eindje de zee op zijn in hun aken, worden daar door vliegtuigen gebombardeerd. Als deze kerels nog in Harderwijk gezeten hadden had het er slecht voor ons uitgezien, want het waren er heel wat. Overal vandaan teruggetrokken in de gekste voertuigen, die ze aan de haven lieten staan om dan gauw in de schepen te kruipen. De gevorderde paarden lieten ze gewoon lopen en hier en daarlangs de weg liggen hopen fietsen. Je kunt je gepikte karretje er weer uit gaan zoeken. Harderwijk is vrij!*) Vrij!! We zijn bevrijd! O, het is niet te geloven! We kunnen het niet begrijpen. *) Harderwijk werd inderdaad op 18 april 1945 door Canadese soldaten ingenomen en daarmee bevrijd. En tóch is het zo. De moffen weg, de Canadezen hier, we zijn vrij!! Geen schot is er gelost, geen enkel leven heeft het gekost. Ik kan niet uitleggen wat voor een gevoel ik heb. Grote vreugde, grote dankbaarheid! En ook zorgen. Want hoe zouden jullie het hebben, jullie thuis en Ton en al de anderen. Geen ogenblik is het uit mijn gedachten. Het staat als een schaduw achter onze vreugde. Wij hebben de vurig begeerde vrijheid, maar jullie nog niet. Wanneer zal het voor jullie komen? Eigenlijk merken wij van de hele bevrijding op het ogenblik nog niet veel. Alleen is iedereen dolgelukkig en alles draagt oranje. Verder is het even rustig als het de hele dag geweest is, je hoort niets en je ziet niets. In de stad is het anders. Het enthousiasme is onbeschrijfelijk, zou een verslaggever zeggen. De Canadezen worden met open armen ontvangen en onthaald. Ze delen sigaren uit en chocolade aan de kinderen. Het is feest! Feest!! De zusters gaan voor een groot deel naar de stad. Met enthousiaste verhalen komen ze terug en twee kunnen zelfs een Dr. en een rode kruissoldaat bewegen in hun auto mee te gaan naar Harderwijk. We hadden gevraagd of ze dat niet voor elkaar zouden kunnen krijgen. Wij moesten de stad ook zien. En daar zijn ze dan. We horen de heren in het hoofdgebouw juichen. Luuk Mennies vertelde me later dat ze die heer op de schouders hadden genomen en de afdeling rondgedragen. Hij was uit bed, de mensen van Pav (Paviljoen) III maakten dat ze bij het hoofdgebouw kwamen, ‘ze komen ook naar Pav III’, wordt er gezegd. In een wip zijn we uit bed. Maar buiten zien we net de auto opeens de oprijlaan weer afrijden. De Canadezen zijn gewaarschuwd dat er nog moffen in de bossen zitten, vlak in de buurt en dus doen ze verstandig naar de stad terug te gaan. Maar niet zonder de belofte terug te komen. Wij gaan dus maar weer in bed, maar je kunt het gewoon niet uithouden in zo’n kleine ruimte en we gaan er weer uit, zingen en dansen, zijn blij. – en ook bezorgd. Ik tenminste, over jullie allemaal. Dat laat me niet los bij al de vreugde. Toch ben ik heel blij en ik dank God voor zo’n wonderbaarlijke bevrijding. Wat zijn we vaak bang geweest voor wat er nog komen zou, als we bevrijd werden en nu is het makkelijker gegaan dan we hadden durven hopen. We moeten het uitzingen: Gelukkig is het land*) dat God de Heer beschermt, als daar met moord en brand de vijand rondom zwemt en dat, men meent, hij zal, ‘t schier overwinnen al dat dan, dat dan, dat dan hij zelf komt tot den val Gedankt moet zijn de Heer, de God, die eeuwig leeft dat Hij ons t’ zijner eer, deez’ overwinning geeft wat wonder heeft de kracht, des Heren al gewrocht, o Heer, o Heer, o Heer, hoe groot is Uwe macht *) 'Gelukkig is het land dat God de Heer beschermt' is een Lofzang. Donderdag 19 april 1945 Wakker te worden in bevrijd gebied, wat is dat iets geweldigs! Meteen stroomt dat blije, dat heerlijke weer door je heen. Nee, het is geen droom, het is heuse werkelijkheid. Ik kijk naar buiten, de tuin, het bos zover ik het zien kan. Een stukje vrij Nederland! Het is maar een heel, heel klein stukje, maar toch doet het me zo goed, de gedachte dat het allemaal vrije grond is. De gevel wordt versierd met oranje papieren slingers, en wij zelf hebben ook allemaal oranje in het haar. Het ziet er feestelijk uit. Dat moet ook. We zijn zo blij! De radio staat aan: Herrijzend Nederland*). Zolang Veltman draait, en dat is een paar uur per dag, kunnen we de radio horen. Enig is dat! Gisteravond meteen al Radio Oranje! Het doet je hart goed. *) Radioprogramma op Radio Oranje, van net na de bevrijding. De zusters werken met de Franse slag en gaan er dan voor een groot deel op uit: feestvieren. We lopen er uit zo vaak we willen. Alles mag. Er komen een paar ondergrondsen over het bospaadje, de oranje band al om, een geweer in de hand. We staan al voor het raam en juichen ze toe. Eén lost een vreugdeschot in de lucht. Zieso, die hebben we ook gezien. – Dr. Bergsma komt even later de hele afdeling rond, maakt overal een praatje. Hij moet eens zien hoe zijn patiënten zijn onder al deze blijde berichten. Nu, de stemming is zo goed en blij als hij maar denken kan. Toch is het een gek idee, dat het hier zo rustig en stil is, terwijl zij fuift en feestviert met de Canadezen en elkaar. Dan komt er een grote verrassing: ze mogen onder leiding van de hoofdzuster van Pav II naar de stad om daar de feestvreugde mee te maken. Wat zullen ze genieten! Dr. Noordzij komt ons wel nieuwtjes uit de stad vertellen. Oranje vlaggen, de NSB-ers moeten de gaten langs de weg dichtgooien en de moffenmeiden maken gebouwen schoon.*) Laat ze maar werken, ploeteren! Dat lijkt me gezond voor ze. *) Iedereen die op enige manier hulp had verleend aan de bezetter, of daarvan verdacht werd, werd in deze periode gearresteerd. Sommigen werden gedetineerd, anderen inderdaad te werk gesteld. Om een uur of half II verschijnt Tavenier, de timmerman, met zijn staf in de tuin om de vlaggenstok in de grond te zetten. Vanmiddag zal de vlag gehesen worden. We gaan voor de gezelligheid in het zonnetje in de vensterbank zitten. Ik ontdek meteen, dat het maar een klein sprongetje is uit de vensterbank naar buiten, en dat je erg makkelijk weer naar binnen kunt klimmen. Dat zal ik onthouden voor een volgende keer. Na het eten als we al bang zijn dat er vóór het rustuur niets meer zal komen van de vlag hijserij, wandelen ineens de doktoren en dr. Davids de tuin in. We staan alweer naast ons bed, en vlug de tuin in. Iedereen zal bij het hijsen van de vlag tegenwoordig zijn. De volledig bedpatiënten worden naar de hal gedragen en daar op de stoelen neergelegd, bedden worden verschoven, de bedpatiënten worden vlak naar de balustrade gereden. Nu kunnen we het dan allemaal zien. Wij staan op het grasveld, rondom de nog kale vlaggenstok. Zr. Hask zal de vlag hijsen. Ze waagt het niet aan een toespraak, maar begint direct voorzichtig aan het touw te trekken, terwijl Jelle (Dr. Zijlstra) het Wilhelmus inzet. Daar gaat de vlag omhoog, onze Nederlandse Driekleur!! De wind blaast er in. Wat is ze mooi, wat hadden we een prachtige dag! Nooit heb ik haar zo mooi gevonden. Rood Wit Blauw. Maar tijd om daar nu over na te denken is er niet. Zr Hask heeft er twee van ons bij de hand gepakt en daar dansen we rond in een grote kring om de vlag ‘Oranje boven, Oranje boven!’ We merken er niets van dat we ziek zijn, nee dansen en springen maar en zingen. Even staan we stil om wat uit te klaren en dan begint het weer opnieuw. We zijn uitgelaten, en de doktoren niet minder. We hadden ze nog nooit zo gek zien doen. We proberen Zr Hask in de kring te krijgen, maar daar moet ze niets van hebben. Ze breekt de kring vlug weer los en danst zelf mee in de rondte. Maar een stel anderen lukt het wel met Zr. Davids, Jelle en Dr. Postma. Ze zitten er in. Jelle pakt Zr. Davids en Dr. Postma bij een hand en dan weten die oude dametjes niet beter te doen dan ook maar rond te draaien. Maar ze kunnen het haast niet bijhouden, Jelle zet er zo’n vaart achter. Dr. Davids hupt met kleine wipjes in de hoogte, Dr. Postma kan haar benen haast niet voorbij elkaar krijgen en Jelle … o, die gekke Jelle! Hij wil zeker niet alleen een ‘gewoon’ figuur slaan. Met grote bokkensprongen gaat het in de rondte, beide benen tegelijk van de grond, en dan trekt ie ze zo hoog op als het maar kan. Ik weet niet waar het op lijkt maar is zo dwaas, zo dwaas! Die dolle boel en die twee huppende dametjes in het wit en dat midden in een grote zingende kring. Zoiets van de waardige hoogheden niet gewend. Eindelijk is het mooi geweest en gaan we weer naar bed. Maar van rusten komt niet veel. Tanks en jeeps rijden steeds over de weg en ook komen er nog een dertig Canadezen op het terrein om te zien of er geen moffen meer in het bos zitten. Er zouden namelijk nog een aantal in de bossen hier in de buurt zich verborgen houden. Op 'Son' is echter alles veilig. Wat heerlijk toch dat het zulk schitterend weer is. Was dat niet het geval, dan konden we lang niet zo feesten. Om half 6, we zijn net klaar met eten, horen we een gedonder op de oude weg. “Canadezen!” Jawel, we zijn al paraat. Als ik buiten kom, staat er een jeep voor de deur en deze zwenkt met een harde bocht van de oude weg netjes voor Pav III. Twee Canadezen met elk een zuster aan hun zijde. Ze zorgen dus toch dat we onze bevrijders te zien krijgen. De Canadezen worden meegenomen de afdeling op. De volledig bedders moeten hen ook bezoeken. Intussen klauteren wij op de jeeps en bekijken die dingen eens goed. Straks zullen we een foto maken. Ineens hoor ik een mannenstem achter me, ‘Dag Cor’. Stomverbaasd draai ik me om, en kijk in het gezicht van Luuk Mennies. Niet dat ik die nu op ‘t ogenblik in zijn bed verwacht, maar bij Pav III is nu weer het andere uiterste. “Hoe kom je hier zo gauw?”, vraag ik. “O, we hoorden die wagens aankomen en toen zijn we ze gaan zoeken!”. Hij is met nog een heel stel heren. ‘s Middags zijn ze ook al anderhalf uur op sjouw geweest. Die mannen zij helemaal niet te houden, en verschillende zijn ‘s morgens ijskoud naar Harderwijk gelopen en werden op een tank teruggebracht. We maken een paar foto's maar ik vrees dat er niets van terecht zal komen. Afwachten maar tot ze ontwikkeld zijn. Als ze eindelijk weer in bed zitten, komen er nog een stel zusters met de Rode Kruis soldaat van de vorige avond. Hij heeft z’n belofte gehouden. ‘t is een leuke vent. We juichen hem toe, hij drukt handen en op verzoek van Lia, netjes in het Engels, krijgen we een sigaret. Als hij er één tekort komt, loopt hij vlug naar zijn auto en komt met nieuwe voorraad terug. Later draait Veltman een feestprogramma en dan luisteren we naar Herrijzend Nederland en Radio Oranje. Wat enig is dat toch! Na half 9 besluiten we de dag met het roken van een Amerikaanse sigaret. Dat moeten we toch ook meegemaakt hebben. We zitten in de vensterbank en komen nog een beetje na. De zusters en al het ander personeel is de stad in. ‘t is stil op ‘Son’. We zijn maar gaan slapen. Vrijdag 20 april 1945 Een van de eerste mensen die de oprijlaan op komen is de melkboer. Luid lallend van vreugde rijdt hij naar het hoofdgebouw. Door het paarden- en het voertuigvorderen is hij in een paar maanden niet geweest. Steeds moest de melk gehaald worden. Nu brengt hij zelf weer 13 flessen. De dag begint goed. ‘Boven Harderwijk waait de driekleur’, zegt de radio. Jullie zullen het nu ook wel weten. Wij genieten hier van onze eigen vlag. Je krijgt er nooit genoeg van daar naar te kijken. Het symbool van onze vrijheid. We houden ons rustig vandaag en kuren weer trouw. Ondertussen gaan mijn gedachten naar jullie allemaal. Hoe zal het bij jullie wezen? Hoe lang zal het nog duren voordat ik antwoord op die vraag krijg? Ik ben wel eens bang. Wat zal er bij jullie nog gebeuren? Tavenier komt de tuin en de bovenhal versieren met lampions. Vanavond zullen die branden. Wat zal dat enig staan. De maaltijd is vandaag heerlijk. Het toetje spant wel de kroon: rijst in melk gekookt met veel gesmolten boter en bruine suiker. We smullen. Ook krijgen we ‘s middags luxe te eten. Zo feestelijk doet dat aan. De stoelpatiënten zingen ‘s avonds half 9 vaderlandse liederen bij het orgel. Dr. Postma speelt. Ze hebben het orgel naar het halletje van kamer 13 gesleept. Dan kunnen we het het beste horen. Dan, als het wat schemerig begint te worden, gaan 2 zusters de lampions aansteken. Het staat zo mooi. Gelukkig is de wind gaan liggen. Wij kunnen de tuin goed zien. De lui van de zalen komen maar op de hal. Zo mooi is het, zo stil. Feestelijk met dat rode licht. Opeens horen we zingen in de eerste, en even later zien we door de bomen heen op het bospaadje lampions. Het zijn de kinderen van het personeel en de 'daklozen' allemaal met een grote lampion. Al het personeel loopt er ook achteraan. ‘t is een hele stoet, maar zien kun je haast niet op zo’n afstand. We zien alleen de rij lampions, die tegen het heuveltje van het bospaadje hier tegenover opkruipt als een dikke rups. Hij kronkelt weer naar beneden, maar het ziet er naar uit dat ze hier niet langs zullen komen. Dat zou jammer zijn. Daarom roepen we in spreekkoor: ‘komen jullie ook hier langs?’. En jawel hoor, de stoet draait om en even later open ze langs het pad. We zijn maar weer uit bed gegaan. Het ziet er sprookjesachtig uit in de tuin, de zacht schommelende lichtjes, ook boven op de hal en dan die zij kinderen met hun opgetogen snoetjes. Wat stappen ze parmantig met hun grote lampions. De meesten van hen hebben zo’n feest nog nooit meegemaakt. Ze stralen gewoon! Zelfs de kleintjes van 2 á 3 jaar lopen mee. Vooraan heeft Dr. Hack een hummel bij de hand. Ze zingen maar van ‘Oranje Boven’. Dr. Bergsma loopt ook in de stoet, en Jelle en de lak. Dames, de onderduikers en de huishouding; iedereen. Het ‘gezin’ Sonnevanck viert feest. Als ze uit de tuin verdwenen zijn, gaan we nog even aan de voordeur kijken tot we ze niet meer kunnen zien op de oude weg. Dan nog even de tuin in. Pav II, dat nog steeds op onze bovenafdeling zit, hangt over de balustrade. Opeens zijn we aan het zingen, om de beurt, eerst Pav II en dan wij: we hebben niets afgesproken. Het gaat vanzelf. Het ene vaderlandse lied na het andere Tot slot nog allemaal samen ‘ik wil U, o God, mijn dank betalen’. ‘t is vier uur en we zoeken ons bed op. Al gauw is alles stil. Hoe komt het toch, dat k ondanks de vreugde steeds een gevoel van onrust heb? Och, het is heel vanzelfsprekend. Het komt doordat jullie deze vreugde nog niet hebben. In plaats van dat is de toestand in het Westen zeer ernstig en met bezorgdheid zien we de komende dagen tegemoet. Wat zal het worden? Wanneer zullen jullie vrij zijn? O, er kan nog zoveel gebeuren! Ik ben blij en dankbaar om onze eigen bevrijding, maar het andere laat me niet los. Het maakt me bang. Ik bid voor jullie. De dagen, volgende op onze eigen bevrijding waren lang en moeilijk. De berichten uit het Westen steeds donkerder; Wieringemeerpolder,*) de honger. Over dit alles licht nu onze eigen vrije radiozender ons in. De angst om wat er met jullie zou gebeuren. Zouden de moffen het Westen verdedigen? En zo niet, zou de bezetting dan zo lang duren, totdat iedereen, de hongerdood was gestorven? Het verlangen om te willen helpen, en niet te kunnen. Dat machteloos staan, het maakte me zeer wanhopig. *) Tijdens de terugtocht van het verslagen Duitse leger bliezen ze op 17 april 1945 de Wieringermeerdijk op met grote gevolgen voor de huizen en inwoners die op het nieuwe land achter de dijk woonden. Toen de toezegging van de geallieerden, dat ze voedsel zouden uitgooien. Met spanning luisterden we steeds weer naar de nieuwsberichten. Toen kwam na enige dagen het verpletterende bericht dat het niet zou doorgaan. Ik was er kapot van. We wisten het nauwelijks meer, dat we zelf bevrijd waren en daar toch zo blij en dankbaar om waren geweest. Nog een paar dagen later hoorden we dat het voedselgooien toch door zou gaan. En ook per boot en vrachtauto zou het voedsel worden gebracht. O, die dankbaarheid! Het leek haast geen oorlog meer. De Canadezen rijden over Nederlandse wegen in bezet gebied. Ik begon te hopen op een wonder. Misschien toch een capitulatie? Die gedachte kwam steeds weer bij me terug. Ik bid er vurig om! Er is in de weken zo veel gedaan en gestreden voor jullie. God heeft onze gebeden verhoord. Hoe zullen we hem bedanken? – De capitulatie kwam. Daar heb ik, meen ik, al over geschreven. Als ik er nu nog aan terug denk, dan vind ik het net iets als een heel diepe zucht. Een zucht van opluchting. En toen die uitbundige vreugde de dagen daarna. Hier kan ik mijn verslag, geloof ik, wel besluiten. We kunnen elkaar nu weer geregeld schrijven en misschien – krijg ik wel binnen niet al te lange tijd bezoek. Dan kunnen we elkaar al het ontbrekende vertellen. (Foto's volgen. De foto's op deze pagina zijn van Jo Schipper.)
3 Comments
WIM DEURWAARDER
1/18/2021 17:39:09
Ook gekeurd 1952
Reply
Bram van Veeg
2/28/2022 14:53:33
Een indrukwekkend verhaal!
Reply
Ernest Peter Veenhuizen
5/31/2023 01:46:00
This is a wonderful story. My father was hiding with his family in Sonnevanck in the last six months of the war. My opa (Jan Jakob Veenhuizen) was a doctor and an onderduijker. I believe they were all deeply traumatised by their experiences prior to arriving there. It is so nice to hear of the genuine experiences in the days prior to liberation and afterward. It gives me a first hand insight into their experience. Thank you again
Reply
Leave a Reply. |
MensenIndividuele mensen in de hoofdrol. Namen
All
|