Mijn naam is Hans van Dijk. Ik ben geboren op 12 juli 1945 in Enschede. Ergens tussen oktober 1950 en april/mei 1953 heb ik gekuurd in sanatorium Sonnevanck. Tot de vroegste herinneringen die ik aan de periode vóór Sonnevanck heb, behoort de zeepkistenrace in Enschede op 12 augustus 1950. Ik werd op de kleuterschool besmet door een leerkracht die TBC had maar daarvoor niet uit durfde te komen uit vrees dat zij zou worden ontslagen en haar verloofde het uit zou maken (beide zaken zijn gebeurd). De gevolgen waren ernstig: elf kinderen besmet waarvan er drie zijn overleden. De overige acht kwamen in diverse sanatoria in Nederland en Zwitserland terecht. Voor mij betekende dat het op gereformeerde basis gegronde sanatorium Sonnevanck, waarheen ik na een verblijf van drie maanden in het ziekenhuis werd overgeplaatst. Mijn herinneringen aan Sonnevanck zijn overwegend postief, hoewel er natuurlijk ook zaken waren die hun stempel op mij hebben gedrukt. In het begin miste ik mijn ouders en jongere broertje zeer, maar na een aantal weken was ik gewend, temeer daar de zusters veel aandacht aan de kinderen besteedden. Ik kwam te liggen in het kinderpaviljoen, d.w.z. de villa aan je rechterhand, direct als je de oprit naar het hoofdgebouw neemt. De meningen over de vraag of dit de voormalige woning van de geneesheer-directeur was, zijn verdeeld. Ik ben er in de zomer van 2018 (voor het eerst weer) en in de zomer van 2019 opnieuw geweest en heb gezien hoezeer alles is veranderd: zowel binnen als buiten veel verbouwd. De serre aan de achterkant (als je gevel en hoofdingang als voorkant neemt) is er nog steeds. Die serre sloot aan op de 'kleine-jongens-zaal' en via een schuifdeur links in die zaal kwam je in de 'grote-jongens-zaal'. Voor zover ik weet waren er geen meisjeszalen. Als je de voordeur binnenkwam was er aan je linkerhand een kamer waar de zusters zaten als er even niets te doen was. Dan kwam je in de hall met links de trap naar boven. Rechts zat een dichtgemaakte deur naar de 'grote-jongens-zaal', een paar meter verder de officiële deur naar die zaal. Rechtdoor kwam je in de 'kleine jongens-zaal' en links daarvan was de keuken. Om de serre te bereiken moest je dan de gehele 'kleine-jongens-zaal' doorlopen. De trap op naar boven gaf toegang tot zusterverblijven; daar kwamen de patiëntjes nooit, behalve in een badkamer. Recht tegenover de trap stond de – wat ik maar noem – 'bank der smarten' waarop regelmatig een paar zielige hoopjes mens in pyama zaten te wachten op dokter Offringa, die in het kamertje aan het einde van de overloop troonde. Daar kreeg je dan een geniepige injectie met ik weet niet wat voor stroperig iets, met daarbij de verzekering van de dokter, dat het geen pijn deed en dat jongens niet huilen. Dan was er nog een kamertje rechts van de kamer van dokter Offringa, waar patiëntjes werden neergelegd die om welke reden dan ook niet op zaal konden verblijven. Ik heb er zelf ook eens een paar dagen en nachten in eenzaamheid (en vastgebonden) mogen bivakkeren omdat ik een zuster een bord pap in haar gezicht had gegooid. (Beide maatregelen waren terecht!). Tot de betere herinneringen behoort het feit dat er bij ons veel werd gezongen. Ik heb in later jaren eens de liedjes (d.w.z. de melodieën) genoteerd, die ik daar heb geleerd. Ik kwam op bijna honderd liederen, voornamelijk wel met een religieus karakter. Van een aantal heb ik de herkomst kunnen vinden waarbij opvallend is dat velen afkomstig waren uit de zangbundels van de Lutherse kerk. In het kamertje naast de voordeur, dat ik al noemde, stond een harmonium en 's avonds als iedereen al sliep werd daarop gespeeld en erbij gezongen. Ik lag dan ademloos te luisteren (door een dichte deur) en ontdekte hoe heerlijk het is daarbij in te slapen. Een bron van genoegen was altijd de komst van meneer Fransen, de chauffeur van Sonnevanck. Als hij je al niet kwam halen voor een ritje naar het hoofdgebouw vice versa, kwam hij wel grammofoonplaten draaien: meestal populaire liedjes maar ook hoorspelen, sinterklaasliedjes, enz. Het lied 'Af en toe gaan pa en moe met ons naar de speeltuin toe' heb ik daar voor het eerst gehoord. Later heb ik gevonden dat die plaat, gezongen door Heleentje (van Capellen) werd uitgebracht op 1 februari 1952 en daarmee had ik weer een ijkpunt wanneer ik precies op Sonnevanck heb gekuurd. Ook een bijzondere gebeurtenis was het optreden van een vreemde meneer met twee dansende dames, die letterlijk en figuurlijk tussen de schuifdeuren van de beide jongenszalen optraden. Zij lieten muziek horen, die ik nog nooit had waargenomen en een diepe indruk op mij maakte. De vreemde meneer, gekleed in een kostuum dat ik nog nooit had gezien, vertelde een spannend verhaal over een slim hertje. Zeker veertig jaar later zag ik hem terug in een populair televisieprogramma (de 'late-Lien-show'). Het bleek Indra Kamadjojo te zijn. Ik heb contact met hem gezocht en een genoegelijk gesprek met hem gehad. Een andere bijzondere gebeurtenis was dat op een dag de hoofdzuster, zuster van Heijningen binnen kwam stuiven: 'jongens gauw je bed uit en ga voor het raam staan. De koningin komt eraan'. En inderdaad, koningin Juliana wandelde vlak langs onze ramen en zwaaide. Het bleek dat HM wel vaker het protocol liet voor wat het was en zich even ergens naar toe liet brengen. Ik had nog nooit een koningin gezien, laat staan 'de' koningin; het viel me eigenlijk een beetje tegen, gewoon een mevrouw met een mooie bontjas aan. Een gave herinnering heb ik ook aan de verschillende harmonie- en fanfarecorpsen uit Harderwijk en omgeving, die regelmatig op het grasveld voor onze ramen kwamen spelen. Ook hun repertoire heb ik in mijn hoofd opgeslagen: de mars der medici, de mars 'koning voetbal', allerlei walsen en andere dansstukken. Waarschijnlijk leeft er van de toenmalige muzikanten niemand meer maar ik heb, zo kleinals ik was, enorm genoten van hun spel en blijf daarvoor dankbaar. We hadden in ons paviljoen zelfs een eigen 'orkest', dat onder leiding stond van Gerrit Woort (ja, echt met een 't'), uit Urk. Het orkest bestond uit meestal grotere jongens die een kam met een vloeipapiertje be-bliezen of be-neurieden. Het klinkende resultaat was kraaievals maar deed iedereen veel genoegen. Voor mij was het een bron van kinderverdriet want ik mocht niet meedoen omdat ik naar de mening van de dirigent althans vals en onritmisch speelde. (Later ben ik musicus en hoogleraar muziekwetenschappen geworden.) Slechts door een veto van zuster van Heijningen kon ik aan ontslag ontkomen mits ik op de achterste rij ging zitten en alleen maar zachtjes speelde. Zo geschiedde. Er waren ook trieste gebeurtenissen. Er lag bij ons een jongetje, afkomstig uit een groot gezin, waar kort na de oorlogsjaren TBC (of was het nu diphtherie) was uitgebroken. De ouders lagen al sinds geruime tijd in het hoofdgebouw, de kinderen waren over andere paviljoens verdeeld. De een na de ander kwam te overlijden tot dat jongetje bij ons alleen overbleef. Zuster van Heijningen wilde persé dat hij niet in een kamertje apart kwam te liggen en zorgde ervoor, dat er dag en nacht een zuster aan zijn bed zat, inclusief zij zelf. Ik zie het nog voor me. Op de 'grote-jongens-zaal' was een radio, dat wil zeggen een aansluiting op de toenmalige draadomroep. Die radio werd eigenlijk maar weinig gebruikt. 's Zondags was er de verplichte kerkdienst en dan moesten we allemaal stil zijn. Dan duurde de preek soms wel erg lang. Als er iets bijzonders was werd die radio ook aangezet, voor een rede van de koningin bijv. Maar met kerstmis stond het ding de hele dag aan voor de kerstliederen en natuurlijk de kerstdienst. Ja, aan de kerk werd op Sonnevanck veel aandacht besteed en sabotage werd streng gestraft. Een jochie riep toen iets niet naar zijn zin ging: 'mottedomme'. De zuster er meteen bovenop: 'waarom zeg je dat?' Het jochie: 'dat roept mijn vader ook altijd als hij boos wordt en moeder is er niet.' Toch leverde hem dat een draai om zijn oren op. Ordnung muss sein! Een grote indruk heeft op mij de hevige storm gemaakt, die op 31 januari en 1 februari 1953 in Zeeland en langs onze kusten een grote ramp veroorzaakte. Mijn bed stond toen op de 'grote-jongens-zaal' (hoewel ik de jongste en de kleinste van het stel was) en de wind gierde door de bomen, waardoor er takken afbraken, die op ons terras terecht kwamen. De hele avond en nacht bleven de lichten aan en liepen er mannen rondom het paviljoen. De volgende dag konden we via de radio horen wat er was gebeurd. De ouders van zuster van Heijningen woonden in het rampgebied en waren voor het water gevlucht in de kerktoren. Twee dagen later werden ze bevrijd. Wij moesten allemaal bidden voor de zuster en haar ouders en niet vergeten 'dank u wel' te zeggen toen de ouders onbeschadigd werden gerepatrieerd. (De romanschrijver Jan de Hartog gebruikte dit gegeven voor zijn boek 'De kleine ark', zoals hij mij heeft verzekerd). We hebben onder leiding van onze handwerklerares mej. Bonenschanske toen een aantal 'werkstukjes' gemaakt voor de kinderen in de getroffen gebieden. Een paar weken later kwam de NCRV op Sonnevanck en mijn buurtje Kees Breure en ik mochten de werkstukjes aanbieden aan Netty Rosenfeld en Ab Spaargaren, compleet met praatjes en liedjes. Zelf kan ik mij de details niet meer herinneren maar mijn ouders en familie hadden de uitzending beluisterd. Naast de verplegende zusters waren er ook leerling-verpleegsters. Niet dat het voor ons iets uitmaakte maar bij deze leerlingen gebeurden vaker kleine ongelukjes dan bij de ervaren collegae. Een van mijn buurtjes had – evenals ik – een traumatische weerzin tegen havermoutpap. Een leerling-verpleegster bracht hem een flink bord vol en ontlokte hem daarmee de historische uitspraak 'dat spul vreet ik niet'. De leerlinge maakte er meteen een gezagskwestie van met als gevolg dat het bord op de grond viel en de havermout zich als een soort koeienflats onder het bed verspreidde. Zuster van Heijningen, die op het gekrakeel afkwam, droeg de leerlinge op de boel weer schoon te maken. Daarvoor werd een schoonmaakmiddel gebruikt dat lysol heette en een akelige bijtende geur verspreidde. (Ik weet niet of dit middel in Nederland nog mag worden gebruikt.) Daarvoor moest het bed met patiënt en al een eind worden weggereden. De leerlinge ploeterde in het zweet haars aanschijns voort en af en toe kwam de hoofdzuster kijken of het wel goed ging. Toen alles was opgedweild en lysol en pap in de emmer verdwenen, werd er vanuit de andere zaal geroepen: 'zuster, zuster, ik moet ......' (dat het rijmt is puur toeval.). De zuster in opleiding wilde de richting van de dreigende ramp uitrennen maar vergat de emmer. Ze ging languit en kon opnieuw beginnen met dweilen. Dat wij gelachen hebben was niet aardig. In de andere zaal had iemand zijn bed bevuild. Tegen het einde van de kuur – dat zal zowat april 1953 zijn geweest – mocht ik in een rijdende ligstoel in het bos achter het paviljoen genieten van de vrije natuur. Een leerling-verpleegster bracht me er naartoe. Het fraaie voorjaarsweer sloeg plotseling om; het werd bewolkt en begon te regenen. Ik was vastgebonden en kon alleen maar roepen. Het heeft zeker een half uur geduurd voordat ik gemist werd en twee zusters mij kwamen halen. Alledrie waren we kletsnat. De leerling-verpleegster kreeg van zuster van Heijningen een reprimande waar we door alle gesloten deuren heen van konden meegenieten. Het onderwijs op Sonnevanck was bijzonder goed. Toen ik er in 1953 uit werd ontslagen kon ik in Enschede in de vierde klas lagere school geplaatst worden, eigenlijk een jaar te vroeg. Dit was te danken aan de uitmuntende onderwijzeres op Sonnevanck, mej. Schippérus, die samen met haar collega mej. Bonenschanske de jongens goed wist bezig te houden en nooit te vervelen. Wij konden allemaal in de kortste tijd lezen en schrijven; rekenen ging wat minder vlot maar aardrijkskunde (bedoeld is topografie) heeft me altijd bijzonder geïnteresseerd, zo ook geschiedenis. Je had op Sonnevanck veel tijd om te lezen en dat werd ook sterk gestimuleerd. Al met al heb ik – ondanks enkele negatieve ervaringen – een zeer goede herinnering aan sanatorium Sonnevanck, de verpleegsters (een enkel 'kreng' uitgezonderd) en het verdere personeel, die geen moeite te veel was om ons aangenaam bezig te houden. Het waren allemaal gave meiden – zuster van Heijningen voorop – die ons kinderen alle zorg en liefde gaven, die we van thuis toen niet konden krijgen. Tenslotte een paar namen die ik mij herinner; in een aantal gevallen heb ik ook foto's:
en mijn medepatiëntjes: in de serre:
in de 'kleine-jongens-zaal'
in de 'grote-jongens-zaal'
Hans van Dijk
Hombourg (België) 7 juni 2020
13 Comments
10/1/2020 10:42:59
Hallo Wim, hoewel we in dezelfde tijd gekuurd hebben, kan ik me jou
Reply
WIM DEURWAARDER
10/18/2021 17:35:46
Ik zie dit nu pas, Ik moest altijd zingen , Op de grote stille heide , Ook wel in ander paviljoen , Mijn meester van school lag er ook .
Reply
Peter ter Horst
5/13/2021 22:32:25
Beste Hans,
Reply
5/14/2021 19:12:17
Beste Hans,
Reply
Gerda van der Kamp
6/6/2021 21:14:12
Beste Hans,
Reply
6/12/2021 18:09:23
Beste Gerda,
Reply
Koos van Oosten
7/30/2021 18:58:43
Beste Hans,
Reply
Henk van Oosten
7/31/2021 12:15:14
Beste Hans,
Reply
9/9/2021 07:21:41
Beste Henk,
Reply
Henk van Oosten
7/31/2021 12:24:07
In mijn reactie noem ik ten onrechte Jaap Been, dit betreft een misverstand ! Wij zijn later met hem in contact gekomen, toen bleek dat zijn buurman ook in het sanatorium had gelegen, maar ik ben helaas zijn naam vergeten! Sorry voor de verwarring,
Reply
Henk van Oosten
9/12/2021 14:23:09
Beste Hans, het valt mij op dat jij over zaken, zoals Injecties en patient Indra schrijft, waar ik totaal geen herinnering aan heb. Wellicht heeft dat toch te maken met een verschil in de tijd dat we daar gelegen hebben.
Reply
9/12/2021 19:20:17
Beste Henk, Leave a Reply. |
MensenIndividuele mensen in de hoofdrol. Namen
All
|