Na enig aandringen van een oud medewerkster van 'Sonnevanck' heb ik besloten om deze website aan te vullen. Ik was van mening dat het een personeelssite is, vol met vrolijke of dierbare herinneringen en als patiënt beleef je de dingen anders. Je zit letterlijk aan de andere kant van het bed en vanuit die optiek valt de vrolijkheid wel mee. TBC was in ons gezin niet onbekend en kuren was een schrikbeeld. Toen bleek dat ik TBC had, wist ik heel goed wat me wat dat betreft te wachten stond. Volgens onze toenmalige huisarts was het kuren van tegenwoordig (1963) lang niet meer zo streng als vroeger en was het redelijk te doen. Ik mocht zelf besluiten of ik al dan niet naar een sanatorium zou gaan. Zo kwam ik na rijp beraad in mei 1963 als benjamin terecht op Paviljoen II van ons aller 'Sonnevanck'. Na eenmaal in een pyjama in een bed te zijn beland, ingeschat te zijn door kamerbewoners en personeel, vond ik mezelf best wel zielig. Waar was ik terecht gekomen? Hoe moest dit verder? Ik wist het niet. Wat ik wel wist, was dat ik naar het toilet moest, dus bed uit en pantoffels aan. Gespeeld geschokt en lachend reageerde één van de kamergenoten (het type: knapste jongetje van de klas): "Maar dat kan niet, dat mag pas over een maand of zes, als je geluk hebt". Hij kon me wat en ik de gang op. Daar kwam ik de hoofdzuster tegen, die op een gemaakt verbaasde toon vroeg wat WIJ gingen doen. Wat WIJ gingen doen wist ik niet, maar wat IK ging doen, wist ik wel. Mijn opmerking dat zij een overbodige vraag stelde - ik stond met de WC-deur in m'n handen - en mij idee dat ik het verder zelf wel alleen af kon, viel niet in goede aarde. Na mijn toiletbezoek stond ze me op te wachten om me te vertellen dat ze dit door de vingers zou zien en dat ik voortaan om een po moest bellen. Voor mij kon ze zelf de pot op en ik heb haar verzocht om op dit tijdstip niet meer de gang om te komen om volgende confrontaties te voorkomen. De ter plekke ontstane breuk met haar en met de kamergenoot is, naar later bleek, nooit meer helemaal geheeld. Ik was eenzaam en voelde me verraden. Wat voor een belang had onze huisarts met mijn opname gehad en waarom deed wie me wat aan? Ik was het spoor nu al kwijt. Na een aantal weken, toen de huisregels en de vaak haaks daarop staande gedragsregels van zowel patiënten en personeel min of meer duidelijk werden, kwam ik voorzichtig wat uit de put. Niet in de laatste plaats door toedoen van een paar lotgenoten, tegenwoordig heet dat maatjes. Het ook voor die tijd feodale systeem bracht met zich mee dat veel dingen stiekem moesten gebeuren. Voor een po belde je niemand, je moest alleen het juiste moment afwachten om een toilet te bezoeken. Maar ja, soms viel er niet te wachten. Ik zat daar niet mee. Eigenlijk was het betrekkelijk eenvoudig: alles wat niet verboden was, was verplicht en daar haast alles verboden was, vielen de plichten getalsmatig wel mee. M'n maten en ik hadden niet veel op met dat stiekeme gedoe en we deden wat we dachten te moeten doen. Probleem hierbij was dat we onze zusters uit de wind wilden houden. Zeker die zusters die niet tot hetzelfde geloofsgenootschap behoorden als onze hoofdzuster, want die hadden het extra moeilijk bij haar. Ze was ze liever kwijt dan rijk. Met de verklikkers onder de patiënten, want die waren er natuurlijk ook, maakten we korte metten. Van een dode rat in het bed of een volle waskom in een bed kiepen, tot het aan het bed vastgebonden midden in de nacht in het bos in de regen gezet worden: niets was ons te dol. Het maakte ons niet uit. De hoogste straf die wij konden krijgen was weggestuurd te worden...en daar konden we alleen maar op hopen. Zo kon het gebeuren dat een verklikker, belust op wraak, verzon dat een zuster volgens hem nogal gek op mij zou zijn en hij het als zijn plicht zag om hier melding van te maken. Reden genoeg om de betreffende zuster direct zonder opgaaf van reden over te plaatsen. Toen enkele dagen later duidelijk werd hoe de vork in de steel zat, werd de zaak afgedaan als niet ter zake doende, maar de hoofdzuster was haar kwijt en dat was mooi meegenomen. In de heersende hiërarchische structuur van toen werd nogal opgekeken naar de boven je gestelde. Die diende je met respect te benaderen en van tegenspreken was geen sprake. Dat respect kun je alleen verdienen en niet afdwingen, dus ook daar hadden we geen last van. Het is best lastig om respect te hebben voor iemand die 's avonds om het paviljoen heen loopt en bij onregelmatigheden naar een telefoon gaat om vandaar het paviljoen te bellen om, laten we zeggen, zijn ongenoegen te uiten. Leuk was het als we op onze streng verboden ochtendwandeling (06.30 uur) de directeur tegenkwamen. "Morge dokter". "Morge heren". Daar hadden we meer respect voor. Eerlijk is eerlijk: dat ik met mijn anarchistische en soms provocerende gedrag het de verpleging niet gemakkelijk maakte is zeker. Dat besef is pas later gekomen. Toen genoot ik van het opzoeken van de grenzen en de spanning, zonder dat overigens te beseffen. Van de spanning die vooraf ging aan een eventuele kuurvordering, viel niets te genieten Dat was gewoon afzien. Mede aan de hand van een röntgenfoto werd namelijk bepaald of je meer of minder TBC had (?) en op grond daarvan kon je een kuurvordering krijgen. B2, B3 en dergelijke. Dat de uitslag van een foto voor sommigen een week moest duren, was vreemd. Gezellig kon het gelukkig ook zijn, maar dan wel vaak 's avonds laat of nog later. Het kwam wel eens voor dat ik 's avonds op een 'geleende' fiets naar Harderwijk ging om een emmertje ijs of een stapel snacks in te slaan. Dat ik dan in een kamerjas op pantoffels in een snackbar stond, was best bijzonder, maar niemand stoorde zich eraan. Snel terugfietsen, want de producten moesten koud of warm bliijven. Op het paviljoen stond men meestal op me te wachaten (4 à 5 man) en de bakjes, schaaltjes, lepels, glaasjes en opengemaakte blikvruchten en dergelijke stonden gereed in de stoelhal, want snacks ruiken te sterk en anderen wilden we niet tot last zijn. Compleet met een borrel en een sigaret was de wereld dan niet echt tegen ons. Het waren uiterst kostbare momenten, waar je elkaar moed insprak en uit de put haalde. Dat moet je meegemaakt hebben om het op waarde in te kunnen schatten. Lachen konden we ook, al was het meestal leedvermaak om wat we zelf aangericht hadden. Of om iets onnozels. Hoe dan ook, er moet af en toe wel gelachen worden natuurlijk. Binnen de gedragscode, die er al gaandeweg ontstaan was, werd het door ons niet op prijs gesteld dat patiënten die overdag goed ter been waren, 's avonds of 's nachts gebruik maakten van hun urinaal. Wij vonden dat ongepast en vervelend voor de verpleging. Als iemand zich hierin te buiten ging, waren we niet te beroerd om de inhoud van zijn urinaal in zijn bed te gieten of leuker, een gat onderin zijn urinaal te maken, dan hoefden wij niets meer te doen. Ook leuk en afdoende was het om een halve sinaasappelschil met de bolle kant naar binnen in de hals van een dergelijke fles te klemmen. Succes verzekerd! Subtieler was het om de binnenkant van zo'n flessenhals goed in te smeren met tandpasta (erg veel schuim) of schoensmeer (gewoon gemeen). Kortom: je kon veel dingen doen met zo'n fles. Dat het wel eens op een handgemeen uitdraaide, laat zich raden. Maar één van mijn maten was groot en sterk, vandaar de eerder genoemde wraak. Tot slot wil ik niet onvermeld laten dat wij onze zusters hoog hadden. Zij waren de uitvoerenden van de regels, die ook voor hun soms onbegrijpelijk waren. Voor die medepatiënten, die onze zusters niet met respect behandelden, hadden we minachting en dat staken we niet onder stoelen of banken. Kuren moet je ondergaan hebben om het te begrijpen en grijpt meer in in je leven dan je zou willen!
Henk van der Linden
0 Comments
|
MensenIndividuele mensen in de hoofdrol. Namen
All
|